Stil, onvermurwbaar zat hij voor zich uit te staren. Over het water. De verte in, naar het niets.
De boot waar hij in zat schommelde zacht. Bijna zwevend.
Het was stil om hem heen.
Het was stil om hem heen.
Hij had het niet door. Het maakte niet uit. Zo diep in zijn verdriet gezonken maakte niets hem nog uit.
Het bericht wat hem laatst ter ore was gekomen was intens door zijn ziel gebeukt.
Leegte………zijn lichaam was zwaar………..zijn armen waren zwaar……….zijn ademhaling was zwaar……….zijn hoofd was zwaar…………..waarom?
Mijn God, waarom ?
Waarom zo vroeg ? Waarom hij ? Waarom wij ?
Hij staarde over het water. Er was niemand. Het was vroeg in de zondagmorgen.
Stil en haast onmerkbaar zocht een koet zijn weg in het dichtbij gelegen riet.
En nog een.
En nog een.
Het was kil. Een flauw zonnetje probeerde de ochtendnevel te verdrijven.
Het deerde hem niet. Hij merkte niets. Hij was er niet.
Heel in de verte klonk een zacht getik. Het was meer een zacht geklop. Tegen de romp van zijn boot. Het duurde. Het leven zoog hem weer naar boven. Het geklop. Hij knipperde zijn betraande ogen.
Het klonk hoorbaar nu. Hij keek op. Over de reling. Het geklop werd veroorzaakt door een fles.
Zacht klopte het tegen de romp van de boot. Hij keek ernaar. Zachtjes deinde het op de eerste golven. Er zat iets in. Een papiertje ? Hij boog verder voorover. Ja, er zat iets in.
Hij stond op en pakte een schepnetje. Voorzichtig haalde hij de fles omhoog.
Inderdaad, er zat een opgerold perkamentje in. Hij haalde de kurk van de fles en liet het papier in zijn hand rollen. Voorzichtig verwijderde hij het elastiekje en rolde het open.
“Dierbare vinder,
Bij toeval kom ik langs en die uw toeval zorgen baarde,
wat ik heb gezien en meegemaakt zult gij nooit weten,
was het veel en was het van minder waarde,
of was het minder en toch zo waardevol gemeten,
mijn vluchtige bestaan is aan u gegeven,
met uw geste kan ik weer verdergaan,
zoals zo velen heeft U mijn tekst gelezen
en zal ik in U blijven voortbestaan
het was een eer U te mogen begroeten en ervaren
met uw liefde kan ik weer verder varen”
Hij las het nogmaals. En nog een keer. En nog eens.
Voorzichtig rolde hij het papiertje weer op, deed het elastiekje weer op zijn plaats en stopte het weer terug in de fles. Zachtjes liet hij de prachtig heldere fles weer terugzakken in het water.
Het dobberde weer voort. Hij keek het na en dacht diep na. Er rolde een traan over zijn wang. Hij slikte moeilijk en zuchtte diep.
Hoeveel flesjes zouden er zijn..........hoeveel lezers..............
De bootschap was er.